De nieuwe CAO in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf is op 25 september door de Minister van Sociale Zaken Algemeen Verbindend Verklaard (AVV). Hierover is een publicatie verschenen in de Staatscourant (nr.14830 ). Niet alle artikelen hebben volledig de eindstreep gehaald…
Door Henk Cornelisse en Koos van der Lei
Voor we dit verhaal beginnen: Er is hier sprake een aantal begrippen die niet verward moeten worden. OSB, CNV en FNV zijn gezamenlijk een Schoonmaak-CAO 2012-2013 overeengekomen. Voor (een deel van) deze CAO is door de ondertekenaars een Algemeen Verbindend Verklaring (AVV) aangevraagd bij het Ministerie van Sociale Zaken. Het Ministerie bekijkt de CAO volgens eigen criteria en andere partijen kunnen bezwaren indienen. Naar nu blijkt hebben OSB, FNV en CNV gezamenlijk besloten een aantal, in onze ogen niet onbelangrijke artikelen, niet voor te dragen voor AVV. Dit na overleg met (en enige druk van) uitzendbonden ABU en NBBU.
Het betreft onder andere de volgende passages uit artikel 5:
3. Gebruik maken van uitzendkrachten en/of payrollkrachten zal ten hoogste 7,5% van het totaal aantal werkuren van de onderneming per kwartaal mogen bedragen, waarbij calamiteiten werkzaamheden en vakantiewerk buiten beschouwing blijven.
4. In geval van payroll voor meer dan 7,5% zoals genoemd in voorgaand lid, dient de werkgever met het payrollbedrijf af te spreken dat: -de bepalingen van deze CAO integraal worden toegepast door het payrollbedrijf; -over de gehele loonsom bedrijfstakheffingen worden afgedragen; -de gedetacheerde werknemers worden aangemeld bij het bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
ABU en NBBU hadden bij de Minister schriftelijke bedenkingen ingediend tegen het algemeen verbindend verklaren van deze passages in de CAO. Ze waren ongetwijfeld angstig voor een precedentwerking en afbrokkeling van een deel van hun bestaansrecht.
Ook passages uit artikel 9 zijn namelijk niet voorgedragen voor AVV:
Uitzendkrachten
5. De som van het uitzendwerk -aansluitend gevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd- bedraagt maximaal 18 maanden. Dit is in lijn met de uitgangspunten voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd volgens artikel 9 lid 1a en b CAO.
6. De werkgever kan een uitzendkracht voor maximaal 12 maanden inlenen. Voor het berekenen van deze termijn worden uitzendperioden samengeteld die elkaar opvolgen binnen 3 maanden en uitzendperioden bij werkgevers in concernverband.
7. Een uitzendkracht die 12 maanden is ingeleend bij een werkgever heeft, indien de werkzaamheden binnen 3 maanden worden voortgezet, recht op een arbeidsovereenkomst bij deze werkgever. Het betreft: -eenmalig een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor maximaal 6 maanden, of; -een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
8. De afspraken in lid 5 t/m 7 gelden niet voor uitzendkrachten die vóór 1 mei 2012 zijn vertrokken uit de branche.
9. Uitzendkrachten die per 1 mei 2012 langer dan 18 maanden als uitzendkracht werkzaam zijn ontvangen vóór 1 juli 2012 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de werkgever. De ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst is uiterlijk 1 juli 2012.
10. Uitzendkrachten die per 1 mei 2012 tussen 12 en 18 maanden als uitzendkracht werkzaam zijn ontvangen uiterlijk 1 juli 2012 een eenmalige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot aan het maximum van 18 maanden volgens lid 5, of een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de werkgever. De ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst is uiterlijk 1 juli 2012.
11. Voor uitzendkrachten die per 1 mei 2012 korter dan 12 maanden als uitzendkracht werkzaam zijn geldt het bepaalde in lid 5 t/m 7 van dit artikel.
Nu genoemde passages niet zijn voorgedragen voor AVV hebben de ABU en NBBU hun bedenkingen ingetrokken en zijn akkoord gegaan met de Algemeen Verbindend Verklaring van de Schoonmaak CAO 2012-2013.
Kanttekeningen
Het is opmerkelijk dat met name het onderwerp maximale periode van inlenen uitzendkrachten, één van de punten waarvoor FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen zich tijdens de turbulente CAO-onderhandelingen hard gemaakt hebben, niet binnen de AVV gevallen is. Het thema “eerdere zekerheid voor de medewerkers” verliest nu aan kracht. Zelfs het maximaal toegestane percentage (7.5%) aan inzet van uitzendkrachten en payrollers is ten dele van de baan. Er is zodoende eerder sprake van een verslechtering dan verbetering inzake dit onderdeel.
De uitzendbonden ABU en NBBU wisten zich in de rug gesteund door de Europese regelgeving met betrekking tot gelijke rechten voor vaste medewerkers/uitzendkrachten. CNV en FNV zullen op termijn om wisselgeld gaan vragen. Zoveel is wel zeker. Het schrappen van bovengenoemde bepalingen maakt de weg vrij voor de payrollers om de CAO te ontwijken en/of de medewerkers niet aan te melden bij het Bedrijfspensioenfonds c.q. andere bedrijfstakheffingen af te dragen, zeker in het geval bedrijven betreft die geen OSB lid zijn. Dit kan een concurrentievoorsprong betekenen voor niet-OSB leden..
Voor alle volledigheid wijzen we er nogmaals op dat OSB-leden zich integraal dienen te houden aan alle artikelen uit de Schoonmaak CAO 2012-2013, dus ook aan de artikelen die niet Algemeen Verbindend verklaard zijn. Ook Code-ondertekenaars dienen zich aan alle artikelen te conformeren, evenals vakbondsleden en medewerkers waarbij in de arbeidsovereenkomst de Schoonmaak CAO van toepassing is verklaard. En hiermee wordt volgens OSB, FNV en CNV praktisch het overgrote deel van de branche afgedicht.
Eind goed al goed? De toekomst zal leren of de mazen voldoende gedicht zijn. Desalniettemin blijft het opvallend dat aan deze essentiële wijzigingen in de Algemeen Verbindend verklaarde versie tot dusverre zowel door de werkgevers- als werknemersorganisaties zo weinig ruchtbaarheid is gegeven.
Reageren? redactie@www.cleantotaal.nl