Een werkneemster van Cantorclin Schoonmaak in Meppel, van wie de re-integratieverplichtingen ter discussie stonden, heeft geen recht op betaling van achterstallige loon. Dat blijkt uit de uitspraak van Rechtbank Amsterdam.
De werkneemster was op 31 januari 2022 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgever tegen betaling van 2.362,08 bruto per maand op basis van 38 uur per week. Zij meldde zich op 1 april 2022 ziek, waarna de schoonmaakster met zwangerschapsverlof ging. Na het verstrijken van dit verlof werd de werkneemster opgeroepen door de bedrijfsarts. Die stelde op 9 februari 2023 een probleemanalyse op. Hierin staat vermeld dat werkneemster benutbare mogelijkheden heeft en dat zij vanaf 13 februari 2023 voor 50 procent arbeidsgeschikt is in passende taken en dat de uren gedoseerd in drie weken uitgebreid kunnen worden naar volledig. Ook adviseert de bedrijfsarts werkgever en werkneemster de niet-werkgerelateerde factoren, die de re-integratie belemmeren, te bespreken.
DESKUNDIGENOORDEEL
Daarna heeft de werkgever bij brieven van 15 februari 2023, 24 november 2023 en 23 februari 2024 aangekondigd het loon van werknemer niet te zullen voldoen onder vermelding van de reden dat werknemer niet meewerkt aan haar re-integratie. Werkgever heeft als gevolg daarvan over een drietal periodes geen loon betaald, te weten: van 15 februari 2023 tot 21 mei 2023, van 24 november 2023 tot 25 januari 2024 en van 21 februari 2024 tot 29 juli 2024.
In voornoemde brieven van 15 februari en 24 november 2023 heeft werkgever werkneemster erop gewezen dat zij – als ze het niet eens is met de stellingname van werkgever – een deskundigenoordeel kan aanvragen bij het UWV. Op 29 juli 2024 was de wachttijd van 104 weken verstreken. Op 31 maart 2025 heeft werkneemster Cantorclin verzocht haar medewerking te verlenen aan het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding. Werkgever heeft per ommegaande schriftelijk toegezegd daaraan te zullen meewerken.
RECHTZAAK
De werkneemster gaat echter naar de rechtbank. De schoonmaakster vindt namelijk dat werkgever het loon ten onrechte heeft opgeschort. Er bestond volgens haar geen grond voor opschorting van het loon, omdat zij aan haar re-integratieverplichtingen voldeed. Ook heeft werkgever niet aan haar waarschuwingsplicht voldaan. De werkneemster heeft daardoor recht op loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente. Verder heeft de schoonmaakster inmiddels een ‘slapend dienstverband’ en is werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden in te stemmen met haar verzoek tot beëindiging van dat dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. Tot slot heeft de werkneemster recht op een eindafrekening.
Cantorclin voert verweer met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van werkneemster in de kosten van deze procedure. Werknemer heeft nagelaten een deskundigenverklaring in te brengen zodat de loonvordering afgewezen moet worden. Verder heeft werkgever het loon niet opgeschort, maar stopgezet hetgeen werkneemster ook moest begrijpen. Het stopzetten van het loon was bovendien rechtmatig, omdat werkneemster stelselmatig geweigerd heeft mee te werken aan haar re-integratie. Tot slot heeft werkgever toegezegd mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband, zodat werkneemster geen belang bij haar vordering heeft.
Het meest verstrekkende verweer van werkgever is dat werkneemster geen deskundigenoordeel heeft overgelegd. Het uitgangspunt is dat een werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon. Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt dat een vordering tot loondoorbetaling bij ziekte wordt afgewezen indien daarbij geen verklaring is gevoegd van een door het UWV benoemde deskundige omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten respectievelijk diens nakoming van de verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW. Dit betekent dat een werknemer een deskundigenoordeel moet aanvragen als zij een loonvordering wil instellen naar aanleiding van het (volgens werkgever) niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen en een daarmee samenhangende loonstop dan wel loonopschorting.
UITSPRAAK
De kantonrechter komt dan ook tot het slotsom dat werknemer een deskundigenoordeel had moeten overleggen. Dit heeft zij niet gedaan. werkneemster stelt verder dat zij belang heeft bij haar vordering tot het verlenen van medewerking aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding. Werknemer heeft daartoe aangevoerd dat partijen nog geen schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en dat werknemer een figuurlijke stok achter de deur wenst te hebben. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Werkgever heeft schriftelijk ondubbelzinnig met het verzoek van werknemer ingestemd. Ter zitting heeft de gemachtigde van werkgever dit nogmaals herhaald. Dat partijen nog geen beëindigingsovereenkomst hebben gesloten is niet onbegrijpelijk aangezien werknemer pas acht dagen voor de zitting het voorstel heeft gedaan. De vorderingen die allen met de beëindiging samenhangen worden dan ook afgewezen. Werknemer is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
Lees de volledige uitspraak van de Rechtbank Amsterdam hier.
Tekst: Susanne Hellendoorn